Als leren en doceren met elkaar worden verbonden

In de Systemische Werkplaats Onderwijs van februari 2017 hebben we met elkaar polariteiten in het onderwijs onderzocht: alleen – samen, angst – lef, bovenstroom – onderstroom, alleen staan – ergens bij horen, vertragen – versnellen, deel – geheel, toeval – focus en doceren – leren. Daaruit is de opstelling ontstaan waarin we de polariteit doceren – leren verder hebben onderzocht. Onderstaand delen we onze waarnemingen uit de opstelling.

Er zijn twee mensen die leren en doceren representeren. Zij staan op één lijn een eind uit elkaar. Iemand is representant voor de leerkracht. Hij onderzoekt de polariteit door bij de polen te gaan staan en ze te verbinden door er een lemniscaat doorheen te lopen[1]. De overige deelnemers aan de Werkplaats representeren andere elementen uit het onderwijsveld en fungeren als graadmeter. Wat doet het met hen als de leerkracht deze polariteit onderzoekt en verbindt? Zij staan verspreid in de ruimte.

De leerkracht
De leraar staat in eerste instantie iets buiten de lijn leren – doceren, in het midden.. De leerkracht vindt zichzelf heel centraal staan, het draait allemaal om hem. Kijkend naar de polariteit, staat hij aan de grond genageld en zegt: “Ik kan dit niet. Ik heb steun nodig om in beweging te kunnen komen.” Als één van de representanten (toezicht) tegen hem zegt: “Man, kom toch gewoon in beweging! Je kunt dat echt prima. Je overleeft het wel!” komt de leerkracht in beweging, terwijl hij zegt: “Als jullie willen dat ik ga lopen, dan ga ik wel lopen!” Ondertussen klapt hij luid in zijn handen. Dit wordt door een aantal representanten als storend en agressief ervaren. Tijdens de nabespreking valt de term ‘het agressieve slachtoffer’.

De leerkracht loopt met ferme passen van leren naar doceren. Hij loopt om doceren heen zonder contact te maken. Doceren doet een poging tot het maken van contact door ook in de handen te gaan klappen. Er ontstaat even een spel, waarna de leerkracht weer verder loopt. Als de leerkracht naast leren staat, voelt hij verdriet en wordt hij zachter van binnen. Vanuit deze plek kan hij de beweging van verbinding maken en loopt hij rustiger door de polariteit heen. Als hij een aantal keren de verbinding tussen leren en doceren heeft gelopen, gaat hij in het midden van de polariteit staan en zegt: “Voor mij is het zo klaar.” Voor de overige representanten klopt dat niet. De opstelling gaat verder.

Leren
“Ik ben gericht op doceren. Hij ziet mij niet. Dat maakt me ongeduldig. Ik wil uitgedaagd worden. Ik ben blij dat de leerkracht gaat bewegen, dan gebeurt er tenminste wat. Ik moet nog wat met het verleden van het onderwijs. Ik weet nog niet wat.
De beweging van de leerkracht maakt me blij. Ik merk dat ik voedend ben voor de leerkracht. Als de leerkracht in het midden gaat staan, gaat doceren  achter hem staan. De leerling komt er dan dichterbij staan. Wij hebben een verbinding, ik ben er nu van afgesneden.
Ik ga achter de leerkracht, naast doceren staan. Dat brengt rust, dit is het verhaal. En ik realiseer me dat het verleden geëerd en geacht moet worden. Doen we dat niet, dan is er onrust.”

Doceren
“Ik kijk het verleden van het onderwijs recht aan. Ik heb de opdracht om iets dat een ander heeft bedacht door te geven.
Ik mis de collega van de leerkracht in dit geheel. Hij heeft een collega nodig, alleen redt hij het niet. De collega komt niet; doceren als een eenzaam avontuur.
Ik geef iets door waar niemand om gevraagd heeft. Ik zou iets door willen geven voor de toekomst. Dat gaat voorbij de leerling.

Toezicht
“Ik sta stevig en overzie het gehele veld. Ik ben duidelijk toezicht. Als de leerkracht zegt dat hij steun nodig heeft om in beweging te komen, raak ik geïrriteerd. Wanneer gaat hij nu eindelijk eens zien dat hij verschil kan maken. Gewoon door te gaan doen. Ik zeg: “Man, kom toch gewoon in beweging! Je kunt dat echt prima. Je overleeft het wel.”

De leerkracht komt in beweging en klapt daarbij hard in zijn handen. Dat is storend. Agressief ook. De leerling komt in beweging en vraagt of er iemand is die ervoor kan zorgen dat de leerkracht daarmee ophoudt. Dat geeft mij het zetje en ik vraag de leerkracht daarmee te stoppen. Hij gaat gewoon door.
Geniaal van doceren om ook in de handen te gaan klappen. Eindelijk is er iets van contact. Komisch is het ook.

Als leren en doceren achter de leerkracht gaan staan, doe ik een paar stappen achteruit, verder bij de leerkracht vandaan. Naast mij komen twee representanten staan. Geen idee wie ze zijn. Het ontroert mij, het verzacht mij van binnen, er komt ontspanning. Later blijken het compassie en speelsheid te zijn. Met hun komst ervaar ik, dat ik word gezien in de klus die ik heb te klaren. Het is een grote klus. Er wordt veel van me gevraagd, eigenlijk teveel.

Ik word blij van de bewegingen van de leerkracht en van het feit dat doceren en leren achter de leerkracht gaan staan. En het maakt me onzeker. Mag ik dit laten gebeuren? Ik zoek contact met het verleden. Die wijst mij af met de woorden: “Dit voelt niet oprecht.” Dat treft pijnlijk, ik zocht oprecht contact. Opeens word ik achter mij iemand gewaar. Hij komt dichterbij me staan en zegt: “Jij hebt wat te doen.” Dat klopt. En dat is spannend. “Ik weet even niet wat te doen.” Ik kijk de leerkracht aan. “Misschien hebben wij samen iets te doen. Waarbij het niet-weten ons verbindt.”

Het verleden van het onderwijs
“Ik heb het koud. Ik voel me niet gezien. Het contact met  doceren  is fijn. Ik word boos als toezicht de opdracht geeft aan de leerkracht om te gaan bewegen. Bemoeid ze zich er weer mee.
Als doceren de leerkracht meeneemt om naar mij te kijken, ontroerd me dat. Ik ben heel teleurgesteld als de leerkracht daar niet de tijd voor neemt.
Er is contact met het kind. Ik realiseer me dat ik het kind heb te eren voor wat het is aangedaan. Ik buig.”

De ouder/moeder
Ik ben naar toezicht gelopen. Ik wil dat mijn kind leert en vertrouw erop dat toezicht daar toezicht op houdt. Ik mis de kracht van toezicht. Ik mis het leiderschap. Wie is hier in charge?
Als het verleden spreekt, word ik boos. Het gaat toch om de toekomst van het kind?! Daarom ben ik er maar tussen gaan staan, tussen de leerling en de leerkracht. Ik ben echt heel boos, er gebeurt gewoon helemaal niks. Vanuit vertrouwen naar boosheid en dan gaan redderen. En dat ook niet kunnen.”

De leerling
“Ik voel me alleen. En denk: “Ze doen maar.” Waar blijf ik? Het gaat over mij. Ik voel me totaal niet gezien. Als de ouder erbij komt, is dat ok. Er is wel íemand die voor me opkomt, dat geeft een gevoel van ondersteuning.
Toen het verleden me zag en voor me boog, ging het om mij als leerling. Dat maakte me rustiger.
Ik word heel opstandig als doceren zegt dat het niet om mij gaat, maar om de toekomst. Ik wantrouw dat blok leren-doceren-leerkracht. En moet alert blijven, stel dat het gedoe weer begint.”

Verbinding
“Ik ga in het midden zitten tussen leren en doceren. Als de leerkracht gaat bewegen en in het midden gaat staan, kan ik terugtreden. Er komt in beeld waar het over moet gaan, met de leerling erbij. Ik ben minder verbonden met de rest van de opstelling. Ik doe een beroep op het gezonde deel van de leerkracht.”

Het spelen(de kind)
“Ik sta in het lege veld achter het kind. Ik voel langzaam het verdriet van een verwaarloosd kind. Ik ben jong en sta er buiten.
Ik trek mijn eigen plan en loop wat rond, de wereld in. Dat is heel fijn. Ik wil het hele veld bestrijken, met iedereen even contact maken. Ik ben op zoek naar de aansluiting. Wat is het hier bloody serious. Het is mijn wereld gewoon niet. Er is – juist voor mij – ook leven buiten de lijntjes.

Er ontstaat een klein moment van contact met doceren. Fijn dat ik word gezien. Als hij vragend naar mij kijkt, ga ik verder. Ik heb een korte spanningsboog en wil niet de zwaarte in getrokken worden. Bij een gebaar van doceren om me koest te houden komt er een golf van woede en een ‘fuck you’. Dat is niet de aandacht waar ik naar op zoek ben. Liever geen aandacht dan dit.

Ik ga naar het verleden, daar kom ik niet binnen, dat is zo zwaar en is niet van mij.
Ik voel me jong en wil spelen. Er is weinig aandacht voor mij. Iedereen is zo met zichzelf bezig… en zo weinig plezier. Het gaat mij om spelen. Daar leer ik in.”

Compassie
“Vanaf het moment dat leren en doceren staan opgesteld, voel ik de innerlijke impuls om van positie te veranderen. Ik verander nog een paar keer van plek vanuit het idee dat ik een positie ga innemen. Ik bleek een grootheid te zijn en dus vrij in de ruimte te kunnen bewegen.

Mijn eerste beweging brengt me naar het kind. In eerste instantie op afstand, en daarna dichterbij tot ik achter haar ga staan en met heel veel liefde en compassie naar haar kijk. Daarna beweeg ik in de richting van het spelen(de kind). Het lijk of er zich een flirt afspeelt die tegelijkertijd wordt ingezet om het spelen op afstand te houden van wat er zich in het centrum van de opstelling afspeelt.

Daarna beweeg ik met een boog achter leren, doceren en de leerkracht heen weer terug naar het kind. Ik ga naast haar staan, we pakken elkaars hand vast en het kind pakt me bij de arm. Ik kijk met heel veel liefde naar haar. Daarna beweeg ik me naar toezicht en ga naast toezicht staan en voelde heel veel liefde en compassie voor toezicht.

Mijn blik wordt naar de leerkracht getrokken. De aandacht gaat in de opstelling naar hem uit. Hij wordt uitgenodigd om iets te gaan doen, maar hij geeft aan zich niet verantwoordelijk te voelen. Ik kijk de leerkracht met heel veel compassie en liefde aan. Ik zie zijn vertwijfeling en het voelt kloppend als toezicht zei: “Het is oké dat je het niet weet, ik zie het en het is goed.” Als de leerkracht hierdoor lijkt te ontdooien, beweeg ik weer richting het kind.
Er wordt door doceren iets gezegd tegen het kind over de toekomst. Het kind geeft aan dat dat voor haar niet klopt en ik ondersteun dat door bevestigend te knikken.

Het verleden laat van zich horen in de opstelling. Ik beweeg in haar richting, maar stuit halverwege op een ander element dat ik over het hoofd heb gezien, wat ik nu pas zie. Het wordt me meteen duidelijk dat er in de opstelling iets of iemand over het hoofd wordt gezien dat belangrijk is om ingesloten te worden. Er komt op mijn positie heel veel energie vrij in de vorm van blijdschap, enthousiasme en actie. Ik wil het element graag meenemen naar het kind, hen verbinden. Ik heb het gevoel dat het de bezieling van het kind is. Maar het element gaf duidelijk aan dat ik te snel ga. Uiteindelijk sluit ik me weer bij het kind aan.

Daarna ben ik de opstelling even kwijt. Mijn positie heeft vooral contact met de leerkracht, toezicht, het kind, het onbekende element, het spelen(de kind), het verleden. In mijn positie als compassie wordt eerst afgestemd op de ander alsof de kwaliteit van de ander eerst gevoeld moet worden. Op dat moment vindt afstemming plaats en kan ik mijn liefde en compassie richten op de pijn die bij de ander voelbaar is. Daar vindt in de ogen heling plaats bij toezicht, de leerkracht en het kind.

? (mogelijk de minister)
“Ik sta tussen verleden en het midden van de opstelling in. Wat er zich allemaal afspeelt, ervaar ik als een machteloosheidsblok. Ik stap er tussenuit, ga naar achteren en wordt toeschouwer.

Op een gegeven moment kom ik weer dichterbij en ervaar ik boosheid richting toezicht. Ik denk: “Jij bent het die iets tegenhoudt.” Ik merk dat toezicht wakker wordt als ik dichterbij komt staan. Toezicht zegt: “Ik weet niet wat ik moet doen.” Alsof er mannelijke energie nodig is om ervoor te zorgen dat er iets gedaan wordt.”

Totale verwarring
“Ik heb veel gedacht en gevoeld. Ik voel me ook heel gefragmenteerd. Ik houd me vast aan de stoel als een barrière tussen mijzelf en wat er zich daar allemaal afspeelt. Ik ben er niet bij betrokken. Voel wel een enorme verbazing. Hier hoor ik niet bij, gaat er door me heen. Ik word er wel in getrokken en daardoor voel ik me overvallen.”

Met dank aan alle aanwezigen tijdens deze Systemische Werkplaats Onderwijs en hun input op het verslag.
Notulist: Femmy Wolthuis

[1] Geïnspireerd door de Lemniscaat Loop, doorontwikkeld door Corien Snijder.