De juiste plek én de juiste verantwoordelijkheid

“Hoe kan de kinderopvang zich positioneren ten opzichte van het onderwijs in het belang van het kind?” Met die vraag kwamen een projectleider en wijkmanager kinderopvang naar de systemische werkplaats onderwijs van 5 februari 2020. Onderstaand nemen we je mee in de inzichten die we hebben opgedaan en het verloop van de opstelling zelf.


Systemische analyse
Na afloop van de opstelling blikken we gezamenlijk terug op de opstelling en doen een systemische analyse, waarbij we de vraag stellen: “Wat heb je vanuit jouw plek waargenomen? Waar in het veld van onderwijs (en kinderopvang) zien we dit nog meer?” Daaruit komen de volgende inzichten naar voren:

  • Het geeft rust in het systeem als iedereen de juiste plek heeft en de bijbehorende verantwoordelijkheden op zich neemt.
  • Het brengt het systeem tot rust als er erkenning is voor de rol van geld. Dat betekent in deze situatie het erkennen dat er een juridisch verschil is tussen kinderopvang en onderwijs. De eerste is een private instelling, het tweede een publieke instelling. Daarmee zijn er andere financiële stromen en andere belangen. Er lijkt een rol voor de politiek weggelegd om een kader te scheppen waarin op een gezonde manier met deze verschillen kan worden omgegaan, waarbij de ontwikkeling van de kinderen de samenbindende factor is.
  • De professional in het primaire proces heeft te erkennen dat er grenzen zijn aan (financiële) middelen.
  • Er is veel onrust om het kind heen; professionals zijn druk met zichzelf en/of elkaar. Het doet het kind niet zoveel, zolang het maar kan spelen. Ondertussen blijkt het kind wel veel te ervaren: “Je neemt me serieus door het proces van creëren en spelen serieus te nemen en daarbij aan te sluiten.” Het gaat erom het ‘werk’ van het kind te zien, daarin ervaart het kind waardering en erkenning.
  • Door te spelen en creëren leert het kind ook. Het kind maakt hoe dan ook een volgende stap in zijn/haar leerproces.
  • In de opstelling zoekt niemand echt contact met het kind, ook de ouder niet. Het kind zegt zelfs tegen de ouder: “Jij maakt me helemaal niet groot.”
  • De stem van het kind hoort niet bij het ‘kind’ zelf. ‘De stem van het kind’ maakt onderdeel uit van een systeem van professionals (gemeente, onderwijs, kinderopvang)
  • Het woord ‘experiment’ doet iets met kinderopvang en onderwijs. “Met kinderen experimenteer je niet!” Aan de basis beginnen door met elkaar meekijken op elkaars werkvloer (‘een kijkje in de keuken van je collega’s’), zodat ze elkaars wereld beter begrijpen maakt positieve energie los.
  • De representant voor ‘wethouder’ ervaart: met een oordeel over de professional bevestig je de niet-verandering. Het gaat erom het oude te erkennen en te eren, pas op voor het beter weten dan de professional. Door een oordeel te hebben over dat wat er is, organiseer je een tegenkracht waardoor er geen verandering komt
    • Een vraag die opkomt, is: “Zou het zo kunnen zijn dat we kinderen de overgang van kinderopvang naar school moeten gunnen, ook al is het misschien spannend en doet het misschien pijn? We kunnen het tot onderwijs maken, deze overgang. Dit geldt ook voor de overgang van PO naar VO. Waarbij we ervoor zorgen dat de verschillende systemen ijzersterk zijn in hun kwaliteit.”

De opstelling
De projectleider opent het systemische veld door de kinderopvang, het onderwijs, het kind en een ouder van het kind een plek in de ruimte te geven.

In de opstelling zit het kind vlakbij de kinderopvang, het speelt en heeft het naar zijn zin. De ouder zit dichtbij het kind. De kinderopvang zit achter een bureau terwijl het onderwijs aan de andere kant van de ruimte staat. Het onderwijs voelt zich niet welkom en kan voor zijn gevoel niet de juiste plek innemen en zegt dat hij daardoor op de verkeerde plek terecht is gekomen.
De burgemeester en wethouder van financiën komen de opstelling in. De kinderopvang voelt zich bekeken en voelt dat de druk op haar groot is. Zij geeft aan dat het belangrijk is dat de verantwoordelijkheid daar ligt, waar het hoort. Als kinderopvang zich ook met leren van kinderen bezig moet houden, wordt ze te groot. Leren ligt bij het onderwijs.

Het onderwijs komt nu dichterbij en gaat op enige afstand naast de kinderopvang staan, vlakbij allerlei leermiddelen. Het onderwijs mist een kind en het kind is bereid om ook naar het onderwijs te gaan en gaat met even groot gemak weer terug naar de kinderopvang. Het onderwijs ervaart vanaf het begin veel verbinding met zijn (later op het toneel verschenen) leerling en vindt het ook leuk dat het kind even bij hem kwam kijken; het onderwijs heeft veel waardering voor / verbondenheid met de Kinderopvang.

Het onderwijs is geïrriteerd over de houding en uitspraken van de politiek over geld.

Ondertussen is er contact tussen de ouder en de kinderopvang over het kind.

De wethouder uit zijn intenties ten aanzien van de kinderopvang, welke niet vertrouwd worden door de kinderopvang. “Je hoeft alleen maar echt te luisteren en te zien wat er hier gebeurt, dan weet je wat er nodig is.” Ze wil graag in gesprek gaan over haar ervaringen, over de werkvloer, hoe het gaat. Dat is voor haar belangrijk. De wethouder heeft moeite om zijn rol te benoemen. Volgens de andere instituten is het belangrijk dat de wethouder iedereen de juiste plek met de juiste verantwoordelijkheid geeft.

De burgemeester geeft aan naar de kinderopvang en het onderwijs dat zij het inzicht heeft gekregen, dat samenwerking tussen deze twee instituten misschien wel een financiële oorsprong heeft. Daarover is niet eerlijk gecommuniceerd. Ze geeft ook aan dat er grenzen zijn aan de financiële middelen “hiermee moeten jullie het doen.”

Ondertussen heeft ook de projectleider haar plek gekregen. Ze voelt zich machteloos, maar ze ziet alles en heeft overal begrip voor. Door de burgemeester en wethouder én kinderopvang en onderwijs wordt wel haar waarde gezien. Het feit dat ze alles ziet, geeft al erkenning. Voor de projectleider wordt duidelijk, dat zij –samen met haar directeur- in gesprek mag met de wethouder om een mandaat te krijgen “geef me de ruimte om te experimenteren.” Het onderwijs echter reageert als door een bij gestoken op het woord ‘experimenteren’ (“we gaan toch niet experimenteren met kinderen”). Taal lijkt belangrijk te zijn.
De projectleider heeft behoefte aan een helder mandaat van de wethouder. Van de laatstgenoemde mag het zetje komen om de samenwerking verder in beweging te krijgen.

Iemand geeft aan ‘het belang van het kind’ te representeren en vindt een plek in de ruimte. Het gaat naast het kind staan. Er is tussen beiden geen sterke connectie. De representant van ‘het belang van het kind’ lijkt het kind niet sterker te maken. Gaandeweg de opstelling verandert het belang van het kind naar ‘de stem van het kind’. Deze ‘stem van het kind’ maakt echter noch verbinding met het kinderopvangkind, noch met het basisschoolkind, noch met de kinderopvang, noch met het onderwijs. Ondertussen voelen het kinderopgang- en het basisschoolkind zich prima thuis bij de kinderopvang en het onderwijs; al voelt het kinderopvangkind zich wel wat miskend in zijn geboekte vooruitgang.

De relatie tussen Kinderopvang en Onderwijs is uitstekend; verbonden in hun aandacht voor kinderen en hun ‘strijd’ tegen de ‘onwetende politiek’.

5 februari 2020, EBS De Parel in Amersfoort