Ook al ga ik op m’n bek, ik ga het doen, omdat het klopt

Verslag systemische werkplaats onderwijs van 11 november 2020

Inleiding

Deze tijd vraagt om andere antwoorden dan de bekende, gebaande paden. Dat betekent, dat we onze oordelen hebben uit te stellen, ons cynisme en angst los te laten. Als we dat doen, gebeurt er iets anders. Hoe gaan we om met veranderingen? Dit geldt voor leraren, leidinggevenden en adviseurs.

Successful Leadership in Changing Times | TwentyThirty | tbd.community

Aanpak en vraagstelling

Aan de hand van de elementen uit de Theory U en het vraagstuk van één van de deelnemers gaan we aan de slag. Ter plekke besluiten we om niet een online tool voor de opstelling te gebruiken maar om in feite een klassieke opstelling online te begeleiden. De representanten staan in hun eigen omgeving en verwoorden wat er bij hen is.

De centrale vraag van de vraaginbrenger is: hoe maken we het makkelijker om mensen van buitenaf toe te laten in het onderwijs?

We vragen representanten voor de elementen uit de Theory U: open mind, open hart, open wil en we voegen het ‘niet-weten’ en ‘het vraagstuk’ toe.  De elementen veiligheid en onveiligheid dienen zich gedurende de opstelling aan.

Verloop en inzichten

In het begin van de opstelling zijn open mind en open wil niet aangehaakt bij het vraagstuk, ze hebben oordelen over het vraagstuk, vinden het slappe hap. Het vraagstuk geeft aan aan de voorkant open te zijn en aan de achterkant iets te beschermen. Later blijkt dat ze op de grens staat van het onderwijs en de buitenwereld, een grensbewaker. Er is in het begin nauwelijks verbinding tussen de elementen.

Het kantelpunt is als het niet-weten en open hart zich aandienen en zich uitspreken. Het vraagstuk wordt nieuwsgierig naar deze twee elementen. Het vraagstuk durft nog niet haar eigen open hart te volgen. Daarnaast verschijnt ook de veiligheid. Dit is een veiligheid die gekoppeld is aan de grote stroom van het leven zelf of met andere woorden de beweging die niet te stoppen is (Panta Rhei), waarvan we allemaal onderdeel uitmaken (‘alles is tijdelijk’). Veiligheid beseft zich dat ze verbonden is met een groter geheel. Het vraagstuk resoneert: “Als we kunnen uitzoomen en ons kunnen verbinden aan het grote geheel, dan geeft dat een ingang voor mij om te kunnen bewegen”.

De vraaginbrenger reageert tussentijds met wat ze waarneemt: “we zitten in de goede film, dit is de opdracht waarin ik zit. Daarom is het waarom het me raakt, omdat het start bij het uiteindelijk mijn hart volgen. Dat vraagt lef omdat ik plat op m’n bek kan gaan. En misschien is dat wel het parallelle proces wat het onderwijs te gaan heeft. Het helpt mij om vanuit verschillende perspectieven te kijken. Het grotere geheel te zien.
Het vraagstuk klopt niet en het niet-weten stelt daarover mooie vragen. Wie gaat dat ook zien dat het vraagstuk niet lukt (iig niet met behulp van open mind en open wil).

Hoe mogen we opnieuw naar het vraagstuk gaan kijken, zodat er weer verbinding kan ontstaan? Bij het aangaan van het vraagstuk is het kind buiten beeld geraakt. Vraaginbrenger: “Met het kind verdwijnt ook het open hart.”
Daar ligt een opening. Het lef om het hart te volgen, daar zit de beweging. Het kind en het hart is wat bij elkaar hoort. En aanvullend is het nodig om zonder oordeel en vanuit een niet-weten naar het vraagstuk te kijken. Daarbij helpt het om te blijven uitzoomen en het grotere geheel te zien.

Tegelijkertijd wordt zichtbaar in de opstelling, dat het vraagstuk ook iets beschermt, ze is een grensganger tussen de buitenwereld en het onderwijs. Ze heeft een functie als beschermer: als die erkend wordt, kan het veiliger worden om na te denken door het vraagstuk.
 
Erkenning dient zich aan. Erkenning dat dit vraagstuk gepaard gaat met frustratie, verveling en andere emoties. Als er ruimte is om de emoties een plek te geven, dan kan er verbinding ontstaan tussen de verschillende elementen. En erkenning dat wat van buiten komt iets anders is dan wat vanbinnen komt en vice versa. Het blijkt dat het vraagstuk de waarde van de leraar beschermt, er ontstaat een angst om door de mand te vallen, om niet goed genoeg te zijn. Het helpt het vraagstuk om zonder oordeel uitgenodigd te worden en met een uitgezoomde blik en blik op het grote geheel te blijven kijken.

Ook het ongemak van een ‘buitenstaander’ in het onderwijs heeft hierin een plek. Als zowel docenten als zij-instromers dit erkennen en samen, vanuit een gedeelde bedoeling op pad willen gaan, willen leren en ontdekken en daarbij het niet-weten insluiten dat hoort bij een nieuwe situatie, dan kan er ruimte ontstaan om te onderzoeken hoe het samen kan gaan.

Begeleiding en verslag

Sander Galjaard in samenwerking met Femmy Wolthuis